Cliché 2: je hele wereld staat op z’n kop. Althans, zo voelt het. Het lijkt of niets hetzelfde is. Dat is natuurlijk niet waar. Ik had nog steeds mijn baan, mijn vriend was nog steeds mijn vriend en mijn vrienden waren nog steeds mijn vrienden. En mijn vader was er ook nog steeds, maar dan ziek. Tijdens de uitvaart was dat een van de thema’s waar ik over sprak: hoe alles leek te veranderen en de tijd stil leek te staan, in een wereld die gewoon doordraaide.
Maar alles voelde anders. Mijn kijk op dingen werd anders. Op het leven, op wat belangrijk is, op mijn relaties, op de betekenis van tijd (daarover later meer) en op wie ik ben. Mijn vader zou overlijden. Dat zou veranderen. Daarmee waren de dingen die ik nog steeds had (mijn baan, mijn liefde, mijn vriend) ook onzeker. Want wat zou het verlies met me doen? En mijn herziene visie op het leven?
Zo ben ik iets kwijt geraakt wat ik vermoedelijk nooit meer terug krijg: onbezorgdheid. Ik kende heus wel zorgen, hoor. Natuurlijk kende ik die. Maar de grote en reële angst om een geliefde kwijt te raken, zat ver weg gestopt; dat was iets voor de verre toekomst – zie cliché 1. Nu die angst ineens niet meer irrationeel was, maar nabije werkelijkheid bleek te zijn, kon en kan ik die angst niet meer zo ver weg stoppen. Er kan je zomaar iets gebeuren – domme pech – en dan moet je afscheid nemen. Het maakt je niet alleen bang, maar ook machteloos, wanhopig, boos en verdrietig. Dat zorgt voor veranderingen, hoe klein of groot ook.
Ik kan toch niet zomaar carnaval (ik ben een Brabantse!) vieren alsof er niets aan de hand is? Mijn hoofd staat er niet naar, maar het voelt ook ongepast. Ik kan toch niet feest vieren als het zo slecht gaat met iemand die zo belangrijk voor me is?
Überhaupt moet ik een (nieuwe) balans vinden in werk, familie en vrienden. De ene dag denk je: lekker belangrijk dat werk, ik moet bij mijn vader zijn. Zo lang het nog kan. Ik moet bij mijn familie zijn om hen te steunen. Maar dat is op de lange termijn niet helemaal realistisch; niet in praktische zin (er moet gewerkt worden en geld verdiend worden), maar ook niet gevoelsmatig. Je hebt namelijk ook afstand nodig, tijd voor jezelf en je andere geliefden, want – zie cliché 1 wederom – ook zíj kunnen pech hebben of krijgen en ineens er niet meer zijn. Of jijzelf.
En die disbalans laat je de andere kant op bewegen. Zoveel mogelijk doorgaan met het normale leven. Dat wil papa ook. En hij probeert dat zelf ook, voor zover dat gaat. Hij heef je later (wanneer is dat?) nog hard genoeg nodig, zo zegt hij. Dus gewoon werken, gewoon leven. Maar dat leven is dus niet gewoon.
Ik durf mijn telefoon niet meer op stil te zetten als ik alleen ben. Ook niet ’s nachts. Ik durf niet ver van tevoren een vakantie te boeken, laat staan iets wat ik niet kan annuleren. Ik wil niet meer lang op vakantie of ver weg, terwijl ik het normaal gesproken liefst minimaal drie weken in een ander werelddeel zit. Ik plan amper iets met vrienden. Want misschien moet of wil ik naar mijn vader.
Voor anderen lijkt alles hetzelfde gebleven, voor mij lijkt alles veranderd te zijn.